Hopen is geen overheidstaak
Zijn we in Nederland onze ambities vergeten?
Het Nederlandse coronabeleid heeft gefaald. Wellicht steekt de ‘zesjescultuur’ waar men al decennia laconiek over praat eindelijk haar kop op in het bestuur van onze maatschappij? Of misschien ligt het aan een bepaalde ideologie van een zo klein mogelijke rol voor de overheid in de samenleving? De precieze oorzaken doen er niet toe. Wat er toe doet zijn de gevolgen. Nederland is door haar knieën gezakt, weerloos, en onze samenleving is doorspekt geraakt met egoïsme en verwarring. Hoe heeft dit kunnen gebeuren, en hadden we dit aan kunnen zien komen?
Even terugspoelen naar 2018, twee jaar voordat het coronavirus de kop opstak. Met een collega zit ik in Cambridge na de lunch koffie te drinken in de ‘common room’ van Queens’ College. Mijn collega vertelt over haar onderzoek: influenza bij vogels. Ze kijkt naar onder welke omstandigheden het griepvirus van dier op mens kan overspringen. “Dit is op het moment het grootste gezondheidsrisico dat we kennen,” legt ze uit, “een gemuteerd virus dat zich ineens efficiënt van mens op mens kan verspreiden. Een dodelijke pandemie kan ieder moment uitbreken, want we zijn slechts een paar mutaties verwijderd van zo’n virus.” Het is tijdens dit gesprek dat ik me voor het eerst afvraag of Nederland voorbereid zou zijn op zo’n gebeurtenis. Kan een dergelijke pandemie voorkomen worden? Nee, schudt mijn collega. Teveel veeteelt. “Maar,” zo zegt ze, “landen kunnen door snel en effectief optreden de schade wel beperken. Het ligt er helemaal aan of je een competente overheid hebt.”
Destijds gingen veel wetenschappers er vanuit dat de eerste pandemie van de 21e eeuw zou beginnen met een nieuw griepvirus. Waarschijnlijk een vogelgriep. Zoals we nu allemaal weten bleek twee jaar later die aanname onjuist. De virusfamilie waar ook de uitbraak van SARS in 2002 uit voortkwam bleek influenza te snel af te zijn. Het coronavirus SARS-CoV-2 kwam voor velen onverwacht. Maar de belangrijke vraag bleef hetzelfde. Was onze maatschappij wel voorbereid om een pandemie van een nieuw virus te bestrijden?
De GHS (Global Health Security Index) houdt al jaren bij hoe goed landen zijn voorbereid op epidemieën (uitbraken van nationale omvang) en pandemieën (uitbraken van wereldwijde omvang). Hoe zit het met de infrastructuur om ziekteverspreiding te voorkomen, zoals voorzieningen voor bron- en contactonderzoek? Heeft een land voldoende capaciteit om virussen op te sporen en te monitoren? Is het gezondheidsstelsel robuust genoeg om overeind te blijven tijdens grote uitbraken? De index is gebaseerd op onder meer overheidsdocumenten, wetgeving, en wetenschappelijke rapporten. In 2019, het jaar voordat de pandemie uitbrak, eindigde Nederland op de 3e plek in een lijst van 195 landen. Top of the class. We scoorden vooral hoog op het snel kunnen indammen van verspreiding en op de uitmuntende capaciteit van het gezondheidsstelsel.
Ironisch, want toen de pandemie eenmaal uitbrak bleek deze evaluatie gebakken lucht.
We kunnen er niet omheen: de Nederlandse reactie op de coronapandemie is een opeenstapeling van mislukkingen. De zo mooi voorgestelde infrastructuur voor bron- en contactonderzoek bleek al direct onvoldoende en het is ons de afgelopen twee jaar ook niet gelukt deze voldoende aan de praat te krijgen. En de testcapaciteit? Deze bleek kunstmatig laag gehouden door onderlinge afspraken tussen GGD-en en onderzoekslaboratoria. Ook de ‘uitmuntende’ zorg bleek een illusie, want de zorg was vlak voor de pandemie al in een kwetsbare toestand door bezuinigingen en personeelstekorten. Met het coronavirus in het land bleek al snel dat veel zorgtaken niet of niet voldoende konden worden uitgevoerd, en dat mensen niet konden worden behandeld of opgenomen.
Waar in 2019 Nederland zich nog op papier wist te profileren als zeer goed voorbereid op een grote uitbraak van een infectieziekte, werd het gaandeweg duidelijk dat in de praktijk onze samenleving als een kip zonder kop op het coronavirus reageerde. Zonder visie, zonder goed besef van urgentie, zonder een degelijke beoordeling van de risico’s. En in 2022, met de pandemie nog altijd in volle gang, is het duidelijk dat de afgelopen twee jaar ons land heel kwetsbaar hebben achtergelaten. Dit is het gevolg van politieke keuzes en een op dit vlak incompetente of onwillige overheid.
Het is één van de basistaken van onze overheid om de volksgezondheid te bewaken. Het bestrijden van infectieziekten is een verantwoordelijkheid die niet bij het individu gelegd kan worden, want het probleem overstijgt wat een ieder van ons kan doen. In plaats daarvan is het nodig om op regionaal en landelijk niveau beleid te maken. Het College voor de Rechten van de Mens beschrijft verschillende wetten en regels die de Nederlandse overheid verplichten om dit te doen: de overheid is verplicht om maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid; de overheid moet epidemieën zoveel mogelijk voorkomen; de overheid moet accepteren dat iedereen recht heeft op een zo goed mogelijke gezondheid. Het is dus niet raar dat bij het uitbreken van een pandemie de ogen gericht zullen zijn op Den Haag.
De Nederlandse regering heeft vanaf maart 2020 een reactief beleid gevoerd dat voornamelijk door hoop lijkt te zijn gedreven. De hoop dat het allemaal wel mee zou vallen. De hoop dat SARS-CoV-2 uiteindelijk slechts een kortstondig gezondheidsrisico zou zijn. Daarom werd er voorbarig ingezet op het ‘gecontroleerd’ laten verspreiden van het virus onder vooral de jonge bevolkingsgroepen, waarvan men — opnieuw — hoopte dat deze toch niet erg ziek zouden worden. Dan zou er binnen een korte tijd wel eens voldoende immuniteit kunnen zijn opgebouwd om hopelijk de rest van de bevolking te sparen en het virus te laten uitdoven.
Twee jaar later is het voor iedereen wel duidelijk dat deze strategie op elk van deze vlakken is mislukt. Het is niet gelukt om de infecties met SARS-CoV-2 te beperken tot de jongere bevolkingsgroepen. Het virus trok met een spoor van doden achter zich door de verpleeghuizen. De hoop dat jongere mensen niet erg ziek zouden worden bleek bovendien voor velen van hen ook een valse. Vele duizenden kinderen zitten opgescheept met langdurige klachten waarvan niet duidelijk is hoe deze hun toekomst zullen tekenen. Er is geen sprake van noemenswaardige immuniteitsopbouw, want (zoals ook mijn collega in Cambridge al had kunnen vertellen) een virus dat ‘gecontroleerd’ rondraast blijft muteren, en wordt op den duur resistent tegen vaccins. In plaats van het virus te doen uitdoven — waar de Nederlandse regering op hoopte — heeft het besmettingsbeleid het virus alleen maar aangewakkerd. Nu, begin 2022, zijn de besmettingscijfers met de explosieve omikronvariant de hoogste ooit.
Het frappante is dat we als samenleving erg goed blijken om deze mislukking als een zegen te interpreteren. Het feit dat we de controle over de uitbraak volledig verloren zijn wordt nu uitgelegd als een zogenaamde ‘eindfase’ van de pandemie. Vergelijk het met de brandweer die, nadat ze er niet in geslaagd is het vuur te blussen, wegrijdt bij het steeds heviger brandend flatgebouw en zegt dat de klus nu wel geklaard is, omdat de brand nu in een eindfase zit.
Onder de bevolking heeft een waanzinnige gedachte wortel geschoten. “Het is alleen maar goed dat omikron nu de aankomende maanden iedereen gaat besmetten,” zo hoor ik mensen zeggen, “want dan bouwen we eindelijk écht immuniteit.” Onzinnig, want: immuniteit tegen wat? Tegen de omikronvariant? Daar ben je dan immers al mee besmet geraakt. Het is onderhand duidelijk dat je een paar maanden later alweer vatbaar bent.
Sommigen hopen dat SARS-CoV-2 nu op magische wijze steeds minder gevaarlijk gaat worden, zodra het maar lang genoeg door de populatie trekt. Echter, zo werkt evolutie niet. Voor hetzelfde geld doet zich een mutatie voor met een nog ernstiger ziektebeeld. In een maatschappij waarin mensen niet langer proberen het virus de kop in te drukken zou zo’n nieuwe variant volledig vrij spel hebben. Er is een kans dat Nederland dat niet aan zou kunnen. De maatschappij zou ontwricht kunnen raken.
Misschien zijn er mensen die de behoefte voelen om naar bepaalde andere landen te wijzen. Je zou kunnen zeggen dat ze het daar niet veel beter doen. Dat klopt. Al zijn er ook veel landen aan te wijzen die het wél beter doen, zoals Nieuw-Zeeland, en, dichterbij, Duitsland en Noorwegen. Maar het is irrelevant. Nederland heeft zich op veel vlakken altijd als uitvinder willen profileren. Als een pionier, als een land van oerdegelijke infrastructuur en management. Nederland heeft dingen altijd beter willen doen dan anderen. Dus waarom zouden we dan nu het bijltje erbij neergooien? Zijn we als samenleving onze ambities vergeten? Of zijn we met z’n allen te verwend of te lui geworden om nog enige ambitie te kunnen opbrengen?
Het Nederlandse coronabeleid heeft gefaald. Als je fouten maakt, dan moet je dat soms gewoon toegeven. Niet al je energie steken in de schijn ophouden. Echter, met die diagnose alleen wordt in dit geval het probleem niet minder. De noodzaak die er in 2019 was om goed voorbereid te zijn op een pandemie, die is er nog steeds. Want de pandemie gaat onverminderd door. Met iedere nieuwe golf worden we geconfronteerd met het feit dat we een klasse A infectieziekte nog altijd niet onder controle hebben. En met iedere golf lijkt controle over de situatie verder van ons weg te drijven. Hopen dat het probleem vanzelf weggaat is geen overheidstaak.